Commissie voor Leefmilieu en Natuur, Landbouw, Visserij en Plattelandsbeleid en Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed Vergadering van 02/02/2006

Vraag om uitleg van de heer Carl Decaluwe tot de heer Dirk Van Mechelen, Vlaams minister van Financiën en Begroting en Ruimtelijke Ordening, over de recente afbraakbevelen van de Vlaamse bouwinspectie

Vraag om uitleg van mevrouw Joke Schauvliege tot de heer Dirk Van Mechelen, Vlaams minister van Financiën en Begroting en Ruimtelijke Ordening, over bouwmisdrijven

De voorzitter: Mevrouw Schauvliege heeft het woord.

Mevrouw Joke Schauvliege: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, exact een jaar geleden, op 3 februari 2005, heb ik een interpellatie gehouden over de uitspraak van het Arbitragehof van 19 januari 2005.

De voorbije dagen en weken verschenen in de media heel wat berichten over betekeningen die gebeurd zouden zijn en over oude dossiers die uit de kast werden gehaald. Deze berichten zorgen voor nogal wat verwarring en onzekerheid op het terrein.

Mijnheer de minister, zoals ik lees in al uw antwoorden en verklaringen, zijn rechtszekerheid en rust op het vlak van ruimtelijke ordening heel belangrijk voor u. Dat staat ook in het regeerakkoord. Ik wil u dan ook enkele vragen stellen om een aantal onduidelijkheden voorgoed de wereld uit te helpen.

Het arrest van het Hof van Cassatie van 13 december 2005 doet een uitspraak over de vraag of de strafrechtelijke verjaring van de bouwmisdrijven al dan niet over een strafuitsluitingsgrond gaat. Bij gebrek aan enige verduidelijking gaat het Hof van Cassatie ervan uit dat het alleen over een strafuitsluitingsgrond gaat.

In de media verschenen ook berichten waarin stond dat de parketten bouwovertredingen in Vlaanderen strenger aanpakken dan in Wallonië. Het gaat over een andere decreetgeving, maar blijkbaar worden zaken ook op een andere manier behandeld, wat niet alleen te wijten kan zijn aan het verschillende decreetgevende werk.

Mijnheer de minister, erkent u dat er opnieuw veel oude dossiers betekend worden? Wat is volgens u de oorzaak daarvan? Bent u van mening dat bijkomende maatregelen noodzakelijk zijn?

Wat zijn volgens u de gevolgen van het arrest van 13 december 2005 van het Hof van Cassatie over de strafrechtelijke verjaring?

Mijnheer de minister, bevestigt u dat er grote verschillen zijn tussen Wallonië en Vlaanderen inzake de behandeling bij de parketten? Wordt er aan Waalse kant meer geseponeerd dan in Vlaanderen? Hoe verklaart u dat? Kunt u maatregelen nemen om daaraan te verhelpen of denkt u dat het alleen te wijten is aan de verschillende decreten?

De voorzitter: De heer Decaluwe heeft het woord.

De heer Carl Decaluwe: Mijnheer de minister, ik wil starten met een uitspraak die u deed op 28 mei 2003. In De Standaard stond toen de titel:?Voor minister Van Mechelen is het beduvelen voorbij?.

Ik vond dat een goede titel. U verwees ermee naar het nieuwe decreet over de verjaring van bouwmisdrijven, dat het einde van het tijdperk betekende waarin buren elkaar de duivel konden aandoen.

Mijnheer de minister, ik zal geen uiteenzetting houden over het vervolgverhaal van het decreet, de kritiek, het arrest van het Arbitragehof en de terechte opmerkingen die u daarover hebt gemaakt. Ik heb echter de indruk dat het beduvelen opnieuw begonnen is. Het beduvelen gebeurt tussen buren, maar vooral door de Vlaamse bouwinspectie en de Vlaamse administratie.

In de media verschenen een aantal verhalen over bejaarden die van de Vlaamse bouwinspectie plots afbraakbevelen kregen, terwijl de pv´s meer dan dertig jaar oud waren en de vonnissen meer dan twintig jaar geleden werden betekend.

Uit de krantenberichten blijkt dat het gaat om vonnissen die nog open staan en bij de dienst gekenmerkt staan als niet uitgevoerd. Mijnheer de minister, wie pest hier wie? U en wij kunnen er niets aan doen, maar deze toestanden voeden de antipolitiek op een onwaarschijnlijke manier. Er moet dus fel tegen gereageerd worden, want ik noem het ordinaire pesterijen.

Mijnheer de minister, werd de zaak door de media opgeklopt? Hoeveel afbraakbevelen heeft de Vlaamse bouwinspectie de voorbije maanden rondgestuurd? Wie heeft de opdracht gegeven? Op basis van uw antwoord kunnen we nagaan hoe we daarmee moeten omgaan.

Hoe verhoudt deze werkwijze zich tot het decreet? Onder uw inspiratie werd ervoor gezorgd dat veel bouwmisdrijven na vijf jaar verjaren. Ik denk dat het een goede maatregel was om een aantal onzekerheden weg te werken.

Waarom gebeurt deze actie van de Vlaamse bouwinspectie nu plots? Welk gevolg moet eraan worden gegeven?

De voorzitter: De heer Huybrechts heeft het woord.

De heer Pieter Huybrechts: Mijnheer de voorzitter, mijnheer de minister, collega´s, jammer genoeg haalde de Vlaamse bouwinspectie niet alleen de voorbije maanden dossiers uit de kast die twintig of dertig jaar oud zijn en gebeurden er enkel nu opnieuw betekeningen.

Het feit dat er blijkbaar ook dossiers tussen zitten die jaren geleden werden geregulariseerd, maakt het potsierlijk. Voor de getroffen eigenaars leidt het dikwijls tot persoonlijke en sociale drama´s. Nu blijven de bulldozers wel op stal staan, maar worden de mensen in bepaalde gevallen met dwangsommen verplicht om zelf hun eigendom af te breken.

Mijnheer Decaluwe, bouwmisdrijven verjaren nog steeds niet na vijf jaar. Alleen de strafsanctie voor het in stand houden van inbreuken valt weg, maar het misdrijf van de instandhouding blijft nog steeds bestaan. Zelfs als de zaak strafrechtelijk verjaard is, blijft de strafrechter bevoegd tot een herstelvordering, mits die tijdig wordt ingediend. Er is dus nog steeds geen rechtszekerheid.

Bovendien blijft de verjaring van bouwmisdrijven uitgesloten in kwetsbare gebieden, bijvoorbeeld in bosgebieden. Daartegen heeft het Vlaams Belang zich steeds verzet.

Collega´s van CD&V, ik moet tot mijn spijt vaststellen dat CD&V-N-VA in dit dossier een bocht van 180 graden heeft gemaakt. Tijdens de vorige legislatuur, toen CD&V in de oppositie zat, stelde de heer Kindermans dat zijn fractie er voorstander van was om bouwmisdrijven in alle gebieden te laten verjaren, ook in kwetsbare gebieden. Zo niet zou het gelijkheidsbeginsel geschonden worden.

Nu CD&V opnieuw in de Vlaamse Regering zit, wordt het geweer van schouder veranderd en is de partij plots tegen de verjaring van bouwmisdrijven in kwetsbare gebieden. Mevrouw Schauvliege stelde:?Wat de verjaring betreft, zijn we voor het behoud van de niet-verjaring in kwetsbare gebieden.?

Het Vlaams Belang meent dat ook in de zogenaamd kwetsbare gebieden de verjaringstermijn voor bouwmisdrijven moet gelden. Mijnheer de minister, ik weet dat u deze mening van het Vlaams Belang niet deelt. Ik vrees dan ook dat de Vlaamse bouwinspectie afbraakbevelen zal blijven rondsturen.

Voor Wallonië zijn wij niet bevoegd. Als men daar bouwmisdrijven wil seponeren, is dat niet onze zaak. Het is onze taak om ervoor te zorgen dat er in Vlaanderen, ook op het gebied van ruimtelijke ordening, rechtszekerheid komt.

De voorzitter: De heer Decaluwe heeft het woord.

De heer Carl Decaluwe: Mijnheer Huybrechts, u hebt het over de bocht en de inconsequentie van CD&V, maar ondertussen is er wel een uitspraak van het Arbitragehof. Het Arbitragehof heeft op 19 januari 2005 de knoop definitief doorgehakt. De regel kan in feite niet duidelijker zijn: alle bouwovertredingen verjaren na vijf jaar, tenzij ze in bos- of natuurgebied liggen. Mijnheer de minister, u hebt ook gezegd dat de situatie nu duidelijk is.

Met het arrest wordt rechtszekerheid geboden. Ook een politieke partij moet zich schikken naar de uitspraken van het Arbitragehof. Mijnheer Huybrechts, in een rechtsstaat moeten we ons daarbij neerleggen. Ik weet dat dat voor uw partij dikwijls moeilijk is, maar voor ons is de rechtsstaat nog altijd heilig.

De voorzitter: Mevrouw Schauvliege heeft het woord.

Mevrouw Joke Schauvliege: Mijnheer Huybrechts, ik dacht er in het parlement vragen werden gesteld aan de minister, maar blijkbaar richt u uw vragen tot mij.

Ondertussen is er een uitspraak van het Arbitragehof dat het gelijkheidsbeginsel niet wordt geschonden. Ik denk dat deze conclusie duidelijk is.

De heer Patrick Lachaert: Ik stel vast dat de bouwinspectie altijd een demarrage inzet op het ogenblik dat de decreetgever iets goedkeurt of iets voorbereidt. Ik vind dat een trieste houding. Iedereen heeft in deze maatschappij een decretaal bepaalde taak. Het is bijna een daad van politieke beleidsvorming, en dat is niet de taak van een stedenbouwkundig ambtenaar.

De stedenbouwkundig ambtenaar is volgens mij bevoegd voor het stellen van een vordering en voor de uitvoering, maar niet voor het voeren van het beleid. Ik stel vast dat er telkens een demarrage gebeurt als iets wordt verwacht, zoals de Hoge Raad voor het Herstelbeleid of het decreet van 4 juni 2003. Ik betreur dat.

Men moet toch voorzichtiger zijn met de uitvoeringen. De vraag rijst of het getuigt van goed bestuur om een dossier na meer dan 25 jaar opnieuw van onder het stof te halen. Soms zijn gebouwen al afgebroken, maar men doet niet eens de moeite om eerst vast te stellen of iets al dan niet in de oorspronkelijke staat werd hersteld.

Een dame uit Hoogstraten had haar weekendverblijf twintig jaar geleden verkocht, waarna het werd afgebroken. Ze kreeg nu wel een aangetekend schrijven waarin stond dat er een dwangsom begon te lopen. Tot iemand de bouwinspectie op de hoogte bracht dat het weekendverblijf al twintig jaar geleden werd afgebroken. Wie hieraan mocht twijfelen, kan van mij naam, toenaam en adres krijgen. We kunnen ons dus afvragen waar we eigenlijk mee bezig zijn. Ik vraag dan ook een zinvol optreden en niet een politiek optreden.

De voorzitter: Minister Van Mechelen heeft het woord.

Minister Dirk Van Mechelen: Mijnheer de voorzitter, collega´s, het lijkt me nuttig om eerst de decretale context te duiden waarbinnen mijn administratie handelt, teneinde iedere persoonlijke betrokkenheid correct te schetsen. Zolang ik minister ben, zal ik mijn administratie in deze verdedigen. Het komt de decreetgever toe zo nodig de decreten aan te passen.

Daarom wens ik eerst even uit te weiden over de meldingsplicht en de publiciteitsvereiste en over het verschil tussen de verjaring van de herstelvordering en de verjaring van de rechterlijke herstelmaatregel of actio iudicati. Deze uitweiding is nodig om te begrijpen waarom men is overgegaan tot betekening van oudere vonnissen en arresten.

Mijn antwoord is erg technisch. U zult me dan ook niet kwalijk nemen dat ik me nauwgezet aan mijn tekst houd, teneinde zo correct mogelijk te antwoorden. Ik vrees immers dat mijn antwoord ook op andere fora zal worden gelezen.

Vooreerst ga ik in op de meldingsplicht en de publiciteitsvereiste. Wanneer iemand wordt gedagvaard wegens een bouwovertreding dan wordt die dagvaarding sinds de basiswet van 1962 overgeschreven in het hypotheekkantoor van het gebied waarbinnen de goederen gelegen zijn. Dat gebeurt op basis van artikel 69 van de wet van 29 maart 1962, artikel 72 van het gecoordineerde decreet van 22 oktober 1996 en artikel 160 van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening.

Deze overschrijving is een publiciteitsvereiste ten behoeve van derden, zodat zij met volle kennis van zaken handelen wanneer zij een goed wensen aan te kopen. De overschrijving is tevens een ontvankelijkheidsvereiste in de gerechtelijke procedure en bestaat dus sinds de wet van 1962. De in de rechtszaak gewezen beslissing wordt gekantmeld op deze overschrijving op basis van diezelfde artikelen. Ook deze kantmelding gebeurt ten titel van voorlichting van derden. De overschrijving en de kantmelding bij de hypotheekbewaarder kunnen niet worden verwijderd. Ze blijven dus bestaan.

Wanneer een gerechtelijke herstelmaatregel is uitgevoerd, moet daarvan kennis worden gegeven aan de stedenbouwkundige inspecteur, zodat deze officieel kan vaststellen dat de herstelmaatregel is uitgevoerd. De basiswet van 1962 sprak in artikel 69 van een certificaat van de ambtenaar die de uitvoering vaststelt. Het gecoordineerde decreet spreekt in artikel 72 van een certificaat van de gemachtigde ambtenaar. Het decreet op de ruimtelijke ordening (afgekort DRO) uit 1999 spreekt ten slotte in artikel 160 van een proces-verbaal dat alleen kan worden opgesteld door de stedenbouwkundige inspecteur conform de bepalingen van artikel 152.

De meldingsplicht in hoofde van de veroordeelde werd decretaal ingeschreven in het DRO, maar deze decretale bepaling was een bevestiging van de bestaande rechtspraak. Artikel 152 stelt nu expliciet:?Behoudens het bewijs van het tegendeel, geldt enkel het proces-verbaal van vaststelling als bewijs van het herstel en van de datum van herstel.? Van de overheid kan niet worden verwacht dat ze een permanent controlesysteem organiseert. Op de veroordeelde rust de verplichting de uitvoering te melden overeenkomstig artikel 152.

Toch heeft de afdeling Bouwinspectie, bij wijze van steekproef, aan een aantal gemeentebesturen gevraagd om, voorafgaand aan de betekening, te onderzoeken of de herstelmaatregel was uitgevoerd. Wegens het geringe succes van deze poging, werd deze werkwijze echter stopgezet.

De kantmeldingen van uitspraken die herstelmaatregelen opleggen, en die zoals gezegd niet kunnen worden verwijderd, kunnen slechts worden geneutraliseerd door een verdere kantmelding van het proces-verbaal waarin de uitvoering wordt vastgesteld. De kantmelding van het proces-verbaal is dus van het grootste belang zowel voor de veroordeelde die het rechterlijke bevel uitvoerde, als voor een derde die ge?nteresseerd is in het onroerend goed, dus de eigenaar of de koper.

De overschrijvingen en kantmeldingen zijn bovendien zeer belangrijk bij de verkoop van een onroerend goed, aangezien de notaris zich bij de hypotheekbewaarder informeert over de zakelijke rechten op het goed. Artikel 137 van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening schrijft echter ook voor dat de notaris een afzonderlijke akte moet opstellen wanneer op een onroerend goed een definitief rechterlijk bevel rust. Dat is de laatste twee jaar niet onbelangrijk gebleken. Ook hiervoor informeert de notaris zich bij de hypotheekbewaarder aangezien alle dagvaardingen en uitspraken daar worden overgeschreven en gekantmeld.

In de zogenaamde?akte artikel 137´ neemt de koper de verbintenis op zich om de herstelmaatregel uit te voeren, ongeacht de verplichting van de oorspronkelijke eigenaar of veroordeelde. Deze akte vormt voor de stedenbouwkundige inspecteur een nieuwe titel op basis waarvan hij de koper kan aanspreken om vrijwillig uitvoering te geven aan de herstelmaatregelen, conform de beslissing van de decreetgever op 18 mei 1999. Zolang er dus geen certificaat of proces-verbaal is ingeschreven op de kant van de overschrijving, staat het onroerend goed voor derden bekend als zijnde belast met een herstelmaatregel en moet een zogenaamde?akte artikel 137´ worden opgesteld door de notaris, met alle kosten die erbij komen voor de koper of verkoper.

Zodra het PV echter is gekantmeld met betrekking tot het herstel, vervalt de verplichting een?akte artikel 137´ op te stellen en is de derde er ook van op de hoogte dat het goed niet langer belast is met een herstelmaatregel. Dat kan bijvoorbeeld ook na een regularisatieaanvraag. Een notaris hoeft dan geen bijkomende bevraging meer te doen bij de administratie. Hij vindt de noodzakelijke gegevens bij de hypotheekbewaarder. Een overtreder heeft er daarom alle belang bij dat de uitvoering wordt meegedeeld aan de stedenbouwkundige inspecteur, zodat het PV van uitvoering kan worden gekantmeld.

De bepalingen van artikel 137 betreffende de informatieverplichting van de notaris zijn in werking getreden op 8 februari 2004. Vanaf dat ogenblik was er een toename van het aantal vragen over de uitvoering van gerechtelijke uitspraken. Deze hebben immers belangrijke rechtsgevolgen voor de koper, die de verbintenis tot uitvoering op zich neemt, en voor de notaris, die strafrechtelijk aansprakelijk is wanneer hij zijn informatieverplichtingen niet nakomt.

Met betrekking tot de verjaring van de herstelvordering versus de verjaring van de gerechtelijke herstelmaatregel meld ik het volgende. Er bestaat een duidelijk onderscheid tussen bouwovertredingen waartegen nog niet werd opgetreden en bouwovertredingen waarover al een gerechtelijke uitspraak is geveld. De verjaringsregels met betrekking tot het vorderingsrecht van de overheid verschillen grondig van de regels die gelden voor de actio iudicati, dat wil zeggen: de verjaring van de gerechtelijke titel die de overheid machtigt om een herstelmaatregel uit te voeren.

Ik merk echter op dat de verjaringsregeling voor de herstelvordering, respectievelijk de machtiging, niet verschillen van de algemeenrechtelijke regeling voor rechtsvorderingen, respectievelijk rechterlijke uitspraken van welke soort ook. Het Arbitragehof heeft zich in een arrest van 28 april 2004 in klare bewoordingen uitgesproken over de verjaringsregeling die van toepassing is op de bevolen herstelmaatregel.

Ik citeer uit het arrest:?Wanneer een stedenbouwkundige herstelmaatregel wordt bevolen, is het in de eerste plaats aan de veroordeelde zelf om de door de rechter opgelegde maatregel uit te voeren. Zodra het rechterlijke bevel tot herstel definitief is, vereist het algemene belang dat de veroordeelde binnen het door de rechter bepaalde tijdsvak tot uitvoering overgaat. Pas wanneer de veroordeelde in gebreke blijft, zullen de stedenbouwkundige overheden van ambtswege in de uitvoering ervan kunnen voorzien. De gedwongen tenuitvoerlegging is daarom het gevolg van de niet-naleving door de overtreder van een definitieve rechterlijke uitspraak die in beginsel vrijwillig door hem moest worden uitgevoerd. Dat de overheid daartoe in overeenstemming met artikel 2262 bis van het Burgerlijk Wetboek over een termijn van 10 jaar beschikt, zij het dat deze in de zaak voor de verwijzende rechter pas begint te lopen op 27 juli 1998 - het ogenblik waarop de verjaringstermijn werd veranderd -, kan gezien de aard van de belangen die in het geding zijn niet als onevenredig worden beschouwd.? Tot daar het arrest van het Arbitragehof.

Tot 27 juli 1998 bedroeg de verjaringstermijn dertig jaar. De verjaringswet wijzigde dit in tien jaar, een periode die echter maar begint te lopen vanaf 27 juli 1998, zonder dat de totale termijn meer dan dertig jaar mag overschrijden. In de praktijk kwam dit neer op een belangrijke inkorting van de termijn.

Bovendien moet voor de berekening van de verjaring rekening worden gehouden met artikel 153, laatste lid van het decreet van 18 mei 1999 houdende de organisatie van de ruimtelijke ordening. Ik citeer:?De verjaring van een herstelmaatregel neemt een aanvang vanaf het verstrijken van de termijn die de rechtbank (...) bepaalde voor de uitvoering ervan.? Dit is overigens een bevestiging van de gemeenrechtelijke regeling vervat in artikel 2257, tweede lid van het Burgerlijk Wetboek.

In de basiswet van 1962 was er geen beperking op de duur van de uitvoeringstermijn. In 1970 werd de maximumtermijn van een jaar ingevoerd. Deze termijn werd niet behouden in het decreet van 4 juni 2003. Wanneer een rechter aan de veroordeelde een termijn van tien jaar toekent, dan zal de verjaring pas beginnen te lopen na het verstrijken van deze termijn, dus tien jaar na de uitvoeringstermijn van tien jaar. Vroeger kon de rechter maar twaalf maanden opleggen, en dus begon de uitvoeringstermijn te lopen tien jaar na die twaalf maanden, dus na elf jaar.

Ik geef u enkele voorbeelden ter verduidelijking, die ook van mij wat rekenwerk hebben gevraagd. Bij een definitieve strafrechtelijke veroordeling die in kracht van gewijsde ging op 25 januari 1985 om een goed binnen een termijn van een jaar te herstellen in de oorspronkelijke staat, treedt de verjaring slechts in op 27 juli 2008, behoudens stuiting van de verjaring. De verjaring bedroeg vroeger dertig jaar en zou dan pas intreden na 25 januari 2016. Ze was dus nog niet ingetreden op 27 juli 1998, de dag dat de verjaringswet in werking trad.

De verjaringswet liet een nieuwe termijn van tien jaar ingaan op 27 juli 1998, dus tot 27 juli 2008. Door de toekenning van de nieuwe termijn van tien jaar wordt de dertig jaar niet overschreden. 27 juli 2008 is een niet onbelangrijke datum voor de verjaring van nogal wat bouwmisdrijven.

Bij een definitieve veroordeling om een goed binnen een jaar te herstellen, die kracht van gewijsde heeft gekregen op 10 januari 1975, trad de verjaring in na 10 januari 2005. Aangezien in de verjaringswet stond dat de toekenning van de tien jaar nooit tot gevolg mag hebben dat de dertig jaar wordt overschreden, loopt de verjaringstermijn hier niet tot 27 juli 2008, maar tot 10 januari 2006, want we moeten nog twaalf maanden bij de termijn bijtellen.

Zoals de verjaring voor het inleiden van de straf- en de herstelvordering kan worden geschorst en gestuit, zo kan ook de verjaring van de actio iudicati worden gestuit, bijvoorbeeld door een betekening van de uitspraak. De veroordeelde kan zich hierbij niet beroepen op de redelijke termijn om te ontkomen aan zijn veroordeling. Het Hof van Cassatie oordeelde op 6 oktober 2005 dat een eiser het principe van de redelijke termijn niet kan omdraaien door deze toegepast te willen zien ten gunste van de partij die definitief is veroordeeld. Voor alle duidelijkheid: de eiser is in dit geval de veroordeelde. Eens het vonnis of het arrest kracht van gewijsde heeft, wordt de veroordeelde verzocht het vrijwillig uit te voeren. Maar de veroordeelde kan, als eiser tegen een ambtshalve uitvoering, geen beroep doen op het principe van de redelijke termijn.

Het invoeren van verjaringstermijnen heeft als consequentie dat de overheid gepast moet handelen binnen de verjaringstermijn om de verjaring te voorkomen. Dat geldt voor de opsporing en vervolging van bouwovertredingen evenzeer als voor de uitvoering van herstelmaatregelen. Verjaringstermijnen worden immers niet ingevoerd met de bedoeling de overheid te laten stilzitten tot de verjaring is ingetreden, maar dienen de overheid ertoe aan te zetten tijdig de nodige maatregelen te nemen.

Het invoeren van een effectieve verjaring op de vervolging van bouwmisdrijven van oprichting en het schrappen van de strafsanctie voor instandhouding hebben bovendien tot juridisch-logisch gevolg dat de overheid die de actio iudicati laat verjaren geen tweede kans meer heeft om een nieuwe vervolging te starten. Een overheid moet haar rechten dus vrijwaren door de verjaring te stuiten wanneer de gerechtelijke herstelmaatregel nog niet is uitgevoerd. Het invoeren van verjaring dwingt de overheid om waakzaam te blijven en geen titels te laten verjaren.

Het betekenen van een vonnis of arrest waarbij een herstelmaatregel is opgelegd, stuit de verjaring, waardoor er een nieuwe termijn van tien jaar begint te lopen. Het betekenen heeft uiteraard als eerste doel te verzekeren dat de veroordeelde partij zeker kennis krijgt van de haar belastende uitspraak, zodat zij in de mogelijkheid wordt gesteld zich te verdedigen. Bovendien wordt aan de betrokkene de kans geboden het vonnis of arrest vooralsnog vrijwillig uit te voeren. Het betekenen van een gerechtelijke beslissing betekent dan ook niet dat er een aanvang is gemaakt met het opstarten van de ambtshalve uitvoering, waarvoor het advies van de Hoge Raad voor het Herstelbeleid vereist is in hoofde van de stedenbouwkundig inspecteur.

Mijnheer Decaluwe, de afdeling Bouwinspectie is sinds september 2004 bezig met het betekenen van oudere gerechtelijke afbraakbevelen waarvan niet geweten is of ze al dan niet werden uitgevoerd. Deze titels worden betekend omwille van de eerder vermelde redenen zoals mogelijke verjaring van de titel, een mogelijke toepassing van artikel 137 enzovoort.

De betekening gebeurt op een geleidelijke wijze. Er werden tot op heden 59 uitspraken uit 1974 en 34 uit 1975 betekend. In totaal gaat het dus om 93 betekeningen. Er werden tot op heden 53 pv´s van uitvoering opgesteld, die de veroordeelde bij de hypotheekbewaarder kon laten kantmelden naast de uitspraak. Het gaat dus om 53 dossiers waarbij men gevolg heeft gegeven aan de veroordeling of een regularisatie heeft aangevraagd, waardoor het dossier definitief is afgesloten en ook niet meer terugkeert via een?akte artikel 137´. Ook voor de 40 andere dossiers kunnen waarschijnlijk heel wat pv´s van uitvoering worden opgesteld. Dat wordt verder onderzocht. Daarmee komt een einde aan de geschillen. Er zijn in Vlaanderen 308 gemeenten. Voor 1974 en 1975 praten we over 40 dossiers. Dus in een op de tien gemeenten is er nog iets betekend, waarvan verder wordt onderzocht wat de stand van zaken is.

Mijnheer Decaluwe, op vraag van het afdelingshoofd van de bouwinspectie werd, omwille van de al vermelde redenen, naar aanleiding van een overlegvergadering van de stedenbouwkundig inspecteurs besloten dat er nagegaan moest worden of er nog oude vonnissen op de dienst aanwezig waren. Deze moesten worden bezorgd aan de afdeling Bouwinspectie, die zou nagaan of er inmiddels verjaring is ingetreden, of er inmiddels een zogenaamde?akte artikel 137´ werd opgesteld en of er al dan niet voldoende tijd overbleef om te betekenen, al dan niet na de betrokkenen eerst te hebben aangeschreven. Er zijn heel wat brieven vertrokken. Als de betrokkenen daarop niet reageerden, gebeurde er een betekening.

Mijnheer Decaluwe, ik heb al gewezen op het onderscheid tussen de verjaring van de mogelijkheid om nog te vorderen - de straf- en herstelvordering - en de mogelijkheid om zich nog te beroepen op een gerechtelijke uitspraak. Het decreet van 4 juni 2003 heeft tot gevolg dat moet worden opgetreden binnen de verjaringstermijn bij de vervolging van bouwmisdrijven, maar ook dat de overheid handelt binnen de verjaringstermijn voor de actio iudicati. Anders dreigt de overheid het door de rechter toegekende recht op herstel te verliezen. Als men de uitvoering laat verjaren, kan de overheid geen nieuwe titel nemen. De redenen en motieven waarom wordt betekend, heb ik uiteengezet.

Mevrouw Schauvliege, ik wil uitdrukkelijk vragen om in deze problematiek altijd de twee aspecten in ogenschouw te nemen. Door het decreet van 4 juni 2003 zal voortaan de Hoge Raad voor het Herstelbeleid een adviesbevoegdheid vervullen als de stedenbouwkundige inspecteur een ambtshalve uitvoering wenst op te starten.

De procedure is met andere woorden de volgende: eerst wordt de zaak betekend. Als een pv van doorhaling worden opgesteld, betekent dat het einde van het dossier. Als de herstelvordering niet werd uitgevoerd, en men wenst tot ambtshalve uitvoering over te gaan, moet men daarvoor het eensluidend advies van de Hoge Raad voor het Herstelbeleid - die operationeel is - aanvragen. Over een eventuele ambtshalve uitvoering zal de Hoge Raad voor het Herstelbeleid voorafgaandelijk een eensluidend advies moeten uitbrengen. Het komt dus de Hoge Raad voor het Herstelbeleid toe de modaliteiten vast te stellen voor de eventuele ambtshalve uitvoeringen, rekening houdend met alle aspecten van het dossier en in het belang van een goede ruimtelijke ordening.

Mevrouw Schauvliege, het Hof van Cassatie heeft op 13 december 2005 twee arresten geveld over de handhaving inzake ruimtelijke ordening. In een eerste arrest, gekend onder het rolnummer P.050688.N, heeft het Hof van Cassatie schijnbaar geoordeeld dat er sprake is van een strafuitsluitingsgrond, in zoverre de stedenbouwinbreuk niet gepleegd is in een ruimtelijk kwetsbaar gebied. Hierdoor kan de dader van het misdrijf niet langer worden bestraft. Het Hof lijkt te oordelen dat het misdrijf op zich blijft bestaan, maar dat zijn strafwaardigheid wegvalt wanneer de feiten zijn geschied binnen niet-ruimtelijk kwetsbaar gebied. Voor het voltrokken zijn van het misdrijf is niet vereist dat de feiten zijn geschied binnen ruimtelijk kwetsbaar gebied.

In een tweede arrest, gekend onder het rolnummer P.050762.N, heeft het Hof van Cassatie geoordeeld dat de opheffing van het strafbare karakter van het misdrijf van instandhouden, leidt tot verval van de strafvordering. Dat brengt echter niet met zich mee dat deze feiten niet langer een fout zouden uitmaken en evenmin dat de strafrechter voor wie de burgerlijke vordering werd ingesteld op een ogenblik dat de feiten nog strafbaar waren, daardoor zijn bevoegdheid zou verliezen.

Het tweede arrest spreekt het eerste arrest schijnbaar tegen. In het eerste arrest wordt gesproken van een strafuitsluitingsgrond - het misdrijf blijft bestaan, doch de strafwaardigheid valt weg -, terwijl in het tweede arrest wordt gesproken van verval van de strafvordering, wat alleen kan indien het misdrijf van instandhouden wordt opgeheven door wat wordt bepaald in artikel 146.

Er moet op dit ogenblik dan ook het grootste voorbehoud worden gemaakt bij de interpretatie van beide arresten. De bevoegdheid van het Hof van Cassatie is immers beperkt tot de middelen die door de partijen bij het Hof aanhangig werden gemaakt. Nadere studie van de memories moet klaarheid scheppen. De afdeling Bouwinspectie heeft mij gemeld dat ze de memories in betreffende zaken heeft opgevraagd. Zodra deze in haar bezit zijn, zullen ze mij worden bezorgd en onderzocht.

Collega´s, in het regeerakkoord staat dat zou worden onderzocht in welke mate het decreet op het handhavingsbeleid van 4 juni 2003 moet worden aangepast. Zo wil men meer rechtszekerheid geven bij de afhandeling van oude bouwmisdrijven van voor 1 mei 2000. De voornoemde arresten en hun gevolgen zullen worden meegenomen in dit onderzoek en in de voorbereiding van teksten in het kader van een grondige herziening van het decreet op de ruimtelijke ordening, niet in het minst inzake het handhavingsbeleid.

Mevrouw Schauvliege, ik zie geen enkele pertinente reden waarom Vlaanderen zijn handhavingsbeleid zou moeten afstemmen op dat van Brussel en Wallonië. Ik heb geen zin in een verhaal over flitspalen.

De voorzitter: De heer Decaluwe heeft het woord.

De heer Carl Decaluwe: Mijnheer de minister, deze morgen hebben we een uitgebreid debat gevoerd over de lokale radio´s, een thema dat u welbekend is. Ik heb aandachtig naar u geluisterd. Net zoals vanmorgen bleek ook nu dat de uitspraken van de hoge rechtscolleges soms in tegenspraak zijn met elkaar. Verschillende kamers of instellingen doen verschillende uitspraken over hetzelfde thema. Op dat gebied leven we in een apenland.

Ik dank u voor uw antwoord en voor het heropfrissen van de bijzonder complexe decretale context. Het is logisch dat u uw administratie in bescherming neemt en dekt. Wat me echter stoort, is dat het niet geweten is of bepaalde dingen uitgevoerd zijn of niet, ondanks het feit dat het hier slechts om een beperkt aantal dossiers gaat. Het zijn er zeker geen honderden of duizenden. Dan kan men tenminste de moeite doen om ter plaatse te gaan kijken. Anders krijgen we ordinaire pesterijen.

Natuurlijk moet het decreet worden toegepast. Dat is niet het probleem. Maar als oude mensen, van zeventig of tachtig jaar, met zulke ingewikkelde kwesties geconfronteerd worden, dan lopen ze naar de pers, en vaak terecht. Dat alles werkt alleen maar de verzuring en de antipolitiek in de hand. Ik ben blij dat het maar over zo weinig dossiers gaat. Toch meen ik dat het uit moet zijn met het versturen van brieven als het niet bekend is of de vonnissen werden uitgevoerd of niet. Vooraleer er een brief wordt geschreven, moet men eens ter plaatse gaan. Desnoods moet aan de betrokkenen uitleg worden gegeven. Het gaat om enkele tientallen gevallen, wat erg beperkt is. Toch heeft dat een effect in de media en voedt het de antipolitiek. Desnoods moet het decretale kader worden aangepast, maar de werkwijze moet veranderen. (Opmerkingen van de heer Pieter Huybrechts)

Mijnheer Huybrechts, dat heeft niets te maken met tegen de regering zijn.

Ook de ambtenaren moeten hun verantwoordelijkheid nemen. De politici zitten om de vier of vijf jaar op de wip. Intussen creëren de ambtenaren een ongelooflijke verzuring, hoewel ze goed weten waarmee ze bezig zijn.

Mijnheer de minister, ik deel de analyse van de voorzitter ten volle. Het is niet toevallig dat het telkens weer naar boven komt. Een ambtenaar moet neutraal zijn, ongeacht zijn politieke verleden. Ik vraag dus dat de betrokken diensten handelen in nauw overleg, maar niet telkens wanneer er een decreet op komst is. Ik deel uw mening over wat prioritair is, maar het moet uit zijn met de pogingen van sommige ambtenaren met een bepaalde politieke achtergrond om dit te doorkruisen. Het is niet te bewijzen, maar het toeval is te groot. Ik vraag dus uitdrukkelijk dat het zou stoppen, want u creëert verzuring en antipolitiek. U moet de wet en het decreet uitvoeren, maar in een moderne staat kan het niet dat u brieven verstuurt zonder te weten of iets uitgevoerd is. Dat is ordinaire pesterij.

Ik dank u nogmaals voor uw antwoord en ik kijk uit naar de volgende aanpassingen, die misschien deze hiaten verhelpen.

De voorzitter: Mevrouw Schauvliege heeft het woord.

Mevrouw Joke Schauvliege: Mijnheer de minister, ook ik dank u voor uw uitvoerige juridische antwoord. U hebt een goed overzicht gegeven van de inhoud van het decreet en u hebt terecht aangegeven dat iedereen zich aan het decreet moet houden. Iedereen die in deze een functie bekleedt, kan niet anders dan het decreet uitvoeren.

Op 3 februari 2005 interpelleerde ik u over de verjaring van bouwmisdrijven. Op 13 december 2005 heeft het Hof van Cassatie inderdaad een uitspraak gedaan. U zegt terecht dat het Hof twee interpretaties geeft en dat dit verder moet worden onderzocht. Kan dit zo snel mogelijk gebeuren? Blijkbaar moet de memorie nog worden opgevraagd, hoewel we intussen twee maanden verder zijn. Hieraan moet voldoende aandacht worden besteed, opdat het zou vooruitgaan.

In het regeerakkoord is inderdaad overeengekomen dat we snel een oplossing zouden brengen, ook voor de uitspraken van het Arbitragehof. Op dat punt zijn we uw bondgenoten. We vragen dan ook dat er met bekwame spoed werk van zou worden gemaakt. We willen daar graag onze medewerking aan verlenen.

De Hoge Raad voor het Herstelbeleid moet voor de ambtshalve uitvoering inderdaad een eensluidend advies geven. De Raad is nu ge?nstalleerd en het huishoudelijk reglement is goedgekeurd, zodat de Raad operationeel is. Zijn er al dossiers aanhangig? Wanneer mogen we de eerste uitspraken verwachten? Het lijkt me heel belangrijk te weten wanneer de Hoge Raad op kruissnelheid zal zijn, want hij zal in de praktijk oplossingen kunnen bieden in veel concrete dossiers.

De voorzitter: De heer Huybrechts heeft het woord.

De heer Pieter Huybrechts: Mijnheer Decaluwe en mevrouw Schauvliege, als het Arbitragehof stelt dat de bepaling?gelegen in kwetsbaar gebied´ voldoet aan de vereisten van nauwkeurigheid, duidelijkheid en voorspelbaarheid waaraan strafwetten moeten voldoen, dan eerbiedigt het Vlaams Belang die uitspraak, wat u ook moge beweren.

We veranderen niet, zoals CD&V nu doet, van mening dat ook in de zogenaamd kwetsbare gebieden bouwmisdrijven zouden moeten kunnen verjaren. (Opmerkingen van de heer Carl Decaluwe)

We blijven consequent bij onze mening, die ook CD&V tijdens de vorige regeerperiode aanhing. Ik citeer letterlijk CD&V:?Dat zelfs onschuldige kopers of erfgenamen, ook soms na tientallen jaren, tot afbraak kunnen worden verplicht, gaat in tegen het algemeen rechtsgevoel en tegen beginselen vervat in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.? Maar Bredero zei het al: het kan verkeren.

De voorzitter: De heer Daems heeft het woord.

De heer Rudi Daems: De heer Decaluwe uit een heel grove beschuldiging aan het adres van de administratie Ruimtelijke Ordening of althans aan het adres van bepaalde personen binnen die administratie. Ik zou hieromtrent een pijnpunt willen aanhalen dat we al jaren met ons meedragen, niet alleen in het beleid inzake ruimtelijke ordening, maar ook in het milieubeleid, namelijk de handhaving. Overal, ook in het Vlaamse regeerakkoord, staat dat handhaving een prioritair punt is. De minister huldigt altijd fors het adagio?flexibel waar het kan, maar streng waar het moet?. Als er dan bij Leefmilieu en bij Ruimtelijke Ordening niet eens voldoende volk is om de eenvoudigste administratieve dossiers af te werken, dan zitten de problemen in de eerste plaats daar. Dat zal niet verbeteren met de Hoge Raad voor het Herstelbeleid.

De heer Patrick Lachaert: Als een uitvoering begint, dan zou het bewijs voorhanden moeten zijn dat er een advies is gevraagd aan de Hoge Raad voor het Herstelbeleid. Anders zou de beslagrechter telkens moeten optreden. Het is niet klantvriendelijk ten aanzien van de burgers hen steeds naar een advocaat te sturen om te procederen. Dat is goed voor de advocaten en voor de orde van advocaten. Vanuit het oogpunt van klantvriendelijkheid zou er echter een bewijs aanwezig moeten zijn, ook al is dat niet bij decreet vereist.

Mijnheer de minister, wanneer moet het advies bij de uitvoering precies worden gevraagd? Het zou voor een aantal pas begonnen uitvoeringen verhelderend zijn te weten of ze wel op een correcte manier zijn aangevat.

Ik zou het op prijs stellen als de ontleding van de memories van de twee procedures voor het Hof van Cassatie geen juridisch opiniestuk zou worden, maar over de memorie zelf zou gaan. We moeten van de stedenbouwkundige inspecteur geen stelling ontvangen, maar een objectief en juridisch gefundeerd advies.

De voorzitter: De heer Decaluwe heeft het woord.

De heer Carl Decaluwe: Mijnheer Daems, ik viseer niet de hele administratie Ruimtelijke Ordening, maar het optreden van de Vlaamse bouwinspectie. Ik blijf bij mijn analyse, en de voorzitter blijkt die te delen.

De voorzitter: Minister Van Mechelen heeft het woord.

Minister Dirk Van Mechelen: Mijnheer de voorzitter, collega´s, ik herhaal dat ik mijn administratie in deze zal verdedigen, zolang ik op deze stoel zit, in welke hoedanigheid dan ook. Ik licht dat toe met een retorische vraag.

Toen de eerste lichting brieven was verstuurd over herstelvorderingen in kracht van gewijsde ingevolge vonnissen uit het begin van de jaren zeventig, kwam er een brief terecht in mijn omgeving, in de gemeente Merksem. Het was een brief van drie bladzijden die ook ik na driemaal lezen niet begreep. Dat zegt veel over de inhoud van de brief. Ik heb daarover toen een gesprek gevoerd met de administratie. Ook ik vind dat het klantvriendelijker kan en moet, en dat heb ik dan ook meegedeeld.

Ik heb het nodig gevonden een lange inleiding te geven, omdat die heel belangrijk is. Het gaat over de beslissing tot het verrichten van de handeling die leidt tot het stuiten van de verjaring van de uitvoering van de herstelvordering. Mijn retorische vraag is de volgende: wie is de stedenbouwkundige inspecteur, gelet op uw en mijn decretale bepalingen, om die handeling niet te stellen of ze in het ene geval wel en in het andere geval niet te stellen? Welke macht heeft hij daartoe?

Als u mijn antwoord vraagt: geen enkele. Hij wordt met het huidige decreet geacht zijn werk te doen, ondanks de sympathie die u en ik voelen, want op dat punt zitten we niet ver van elkaar. (Opmerkingen van de heer Carl Decaluwe)

Ik ben er niet zo zeker van dat dit kafkaiaans is: soms wel, soms niet.

Het heeft me drie jaar van politieke gesprekken gekost om iedereen ervan te overtuigen dat de constructie van de Hoge Raad voor het Herstelbeleid de juiste is. Ik wil trouwens nog een stap verder gaan. De eerste contouren daarvan staan al op papier. Na het stuiten van de verjaring van de uitvoering van de herstelvordering kan niet worden overgegaan tot ambtshalve uitvoering, tenzij er een eensluidend advies is van de Hoge Raad voor het Herstelbeleid. Gelet op zijn samenstelling, zowel qua competentie als qua specifieke kennis, moet de Hoge Raad een voldoende waarborg bieden dat het kaf van het koren wordt gescheiden. Meer kan ik vandaag niet doen.

Ten slotte zijn er de twee arresten van december jongstleden van het Hof van Cassatie, het hoogste rechtscollege van dit land. Gelet op de voorgedragen middelen, bevatten ze uitspraken die elkaar ogenschijnlijk tegenspreken. Ik ben geen jurist. Ik baseer me dus op de informatie die ik krijg. Dit vergt een onderzoek. Ik ben er rotsvast van overtuigd dat ook de onderzoekers niet tot een eensgezinde interpretatie zullen komen. Het is dan ook mijn bedoeling om dit jaar een ontwerp van decreet voor te leggen aan het parlement om een nieuwe poging te doen om het handhavingsbeleid in Vlaanderen te stroomlijnen. Mijn enige ambitie daarbij is het bieden van rechtszekerheid en transparantie.

Ik sluit me graag aan bij de woorden van de heer Daems:?soepel als het kan, maar streng als het moet?, zeker na nieuwe inbreuken. Het gaat mijn verstand te boven, maar elke dag gebeuren er in Vlaanderen nog nieuwe bouwovertredingen. Voor degenen die denken nog bouwovertredingen te kunnen plegen, is er geen enkele clementie. De dwangsommen zijn er en ze worden uitgevoerd.

Het enige wat over mijn administratie kan worden gezegd, is dat ze misschien onvoldoende uitgerust is om ter plaatse te gaan. Ik neem de politieke verantwoordelijkheid daarvoor op mij. Ik beloof dat ik een uiterste inspanning zal leveren om dat euvel weg te werken.

De voorzitter: De heer Decaluwe heeft het woord.

De heer Carl Decaluwe: Mijnheer de minister, met dat laatste ben ik volledig akkoord. Over nieuwe bouwovertredingen mag geen misverstand bestaan.

De dossiers van de oude mensen, waarover het in de media ging, waren de aanleiding voor mijn vraag. We moeten met de nodige omzichtigheid de verzuring tegengaan. We kijken ernaar uit om zo snel mogelijk alle gaten te dichten.

De voorzitter: Mevrouw Schauvliege heeft het woord.

Mevrouw Joke Schauvliege: Mijnheer de minister, worden al dossiers behandeld door de Hoge Raad voor het Herstelbeleid?

Minister Dirk Van Mechelen: De Hoge Raad voor het Herstelbeleid heeft een huishoudelijk reglement opgesteld dat werd goedgekeurd door de Vlaamse Regering. Er waren enkele vergaderingen om te proefdraaien en aanstaande maandag wordt de eerste uitspraak geveld.

De heer Patrick Lachaert: Mijnheer de minister, wanneer moet het bindend advies gevraagd worden?

Minister Dirk Van Mechelen: Ik zal het nakijken en u een antwoord bezorgen, want ik wil er geen verkeerde uitspraken over doen.

De voorzitter: Het incident is gesloten.